Mevrouw Nelly Smit–Van der Veen stuurde ons een aanvulling op Co Snels artikel over Pi Scheffer, waarin ze refereert aan zijn lidmaatschap van een verzetsgroep tijdens de oorlogsjaren.
Mijn ouders, Chr.J. van der Veen en Johanna Cornelia Buis woonden tijdens de oorlogsjaren in Amsterdam-West, Reinier Claeszenstraat 98 – 100. Met ons gezin natuurlijk, mijn drie oudere broers en ik. Mijn vader was goud- en zilversmid en had zodoende vele zakelijke contacten met Joodse zakenmensen, waarvan er ook velen vrienden waren. En zodoende zijn zij in het verzet terecht gekomen. Dat is eigenlijk heel groot gegroeid en uitgegroeid tot de verzetsgroep in West. Mijn vader werd "98" genoemd, vanwege ons huisnummer want no. 100 is daar pas enkele jaren bijgekomen, ongeveer eind ‘42. Mijn moeder werd "Moeke" genoemd. Omstreeks die tijd ook werd de verzetsploeg zo groot en waren er zoveel contacten en moest er ook militaire zaken geregeld worden. En daar had mijn vader absoluut geen verstand van. En toen kwam er op een gegeven moment een echte commandant West. Dat werd dhr. Arend Bontekoe. Zijn partner (niet zijn vrouw, want bij haar was hij weg), Tjits Visser - hoofdverpleegkundige bij het Wilhelmina Gasthuis - , was een goede bekende van mijn ouders. Zij woonden in de Zocherstraat te Amsterdam. Van hen beiden heb ik nog een mooi gedichtje staan in mijn poëziealbum.
Dit alles is wellicht een hele lange inleiding, maar dat zijn wel zaken die controleerbaar zijn. Ik denk dat het omstreeks begin 1943 dat Pi Scheffer zich ook aansloot bij onze groep. In ieder geval heeft hij meerdere nachten bij ons in de huiskamer doorgebracht van no. 100, tezamen met anderen. Ik weet niet precies waarom dat was, maar zij konden dan niet thuisblijven omdat er een mogelijkheid was dat ze thuis van bed gelicht zouden worden. Ze zaten de hele nacht op gewone, rechte stoelen en die nachten moeten heel lang hebben geduurd. Als er gevaar dreigde dan werden zij geacht in de kruipruimte onder de vloer te verdwijnen en daar moesten zij inkomen via een luik dat in een vaste kast was gezaagd. Daar lagen een paar matrassen, handgranaten en meer van dat soort spullen dat voorradig was. Soms gingen zij oefenen om handigheid te krijgen in het zo snel mogelijk verdwijnen. Helaas ging dat bijna altijd met veel onderdrukt gelach gepaard. En zij zeiden dan altijd dat het zo moeilijk was om het lange lichaam van Pi zo snel mogelijk door die beperkte ruimte te krijgen. Bij hem zaten dan altijd nog een aantal mensen, bijna altijd dezelfde. Om te beginnen zat daar Louis Noiret bij die voor de oorlog al optrad en ook voor de radio kwam. Van hem moest het vooroorlogse liedje zijn dat hij op de radio zong: In de witte muis met de twee rooie oogies, of zoiets. Hij trad ook op met zijn zuster Polly. Louis kwam altijd met zijn zwager dhr. Van der Poll (vandaar misschien Polly?). Dan was er ook altijd een bekende voetballer van Blauw-Wit, Co Bergman (die was volgens mij uit de tijd van Cor Wilders) en een zwager van hem, Dirk Vlietman en diens broer Frans. Die laatste twee waren van garage Vlietman uit de Rozenstraat.
In de kamer waar zij zaten stond ook een piano en natuurlijk was dat een uitdaging voor Pi en Louis. Er ontstonden dus een aantal anti-Duitse liedjes. Daar herinner ik mij er nog één van - Marietje is haar moffie kwijt - maar het waren er meerdere. Die liedjes werden op muziek gezet en ze werden, héél zachtjes gezongen door allemaal en ook de piano werd superzacht gebruikt. Maar soms was het toch te luid en dan kwam mijn moeder van no. 98 naar no. 100 door ons kamertje lopen in haar nachtjapon om tot stilte te manen. En ik liep daar dan achteraan.
Er kwamen veel illegale krantjes binnen, die telden wij in stapeltjes van 20 of zo en dan hadden wij allemaal ons eigen krantenwijkje. Je Maintiendrai. Het Parool, De Wegwijzer, Trouw, enz. Maar het was nog niet genoeg, ze wilden een eigen krantje uitgeven. En daar heeft Pi zich uitermate voor ingezet met nog anderen. Ik weet dat ze toen zeiden: “Daar zouden we Friso Endt bij moeten hebben”. Dat moest een heel bijzondere journalist zijn. Hij is ook bij ons thuis gekomen. Ik weet niet meer hoe en wie dat voor elkaar gekregen heeft, maar ik dacht Pi. Op een gegeven moment was er de kreet: “Hij doet het”. De naam voor het blad was al snel gevonden: De Laatste Ronde. Pi heeft er zeer zeker wel aan medegewerkt.
Tegen het einde van de oorlog kwamen de overalls onder de grond vandaan, en de handgranaten, stenguns en weet ik veel wat en hesen de jongens en mannen van de verzetsgroep zich in de overalls. Jammer genoeg was er voor Pi geen één bij die paste, zijn benen en armen waren te lang om de lengte van zijn armen en benen te bedekken, maar daar had hij maling aan. Op de hoek van de Reinier Claeszenstraat/Jan van Galenstraat was een grote huishoudelijke winkel van Ligthart. Dhr. en mevr. Ligthart stelden hun zaak ter beschikking van de BS als basis en ook de manager van de daarnaast gelegen winkel Veldhuis had dit gedaan hoewel hij aan zijn werkgever moest verkopen dat zijn zaak gevorderd was door de BS. Dat was de beginbasis in West van de BS.
Pi is altijd binnen ons gezichtsveld gebleven. Hij was er met het 25-jarig trouwen van mijn ouders en ook toen zij 50 jaar getrouwd waren kwam hij naar Zandvoort waar zij toen woonden. Ondanks zijn ziekte. Met de trein. En als hij een visum nodig had voor Amerika - mijn man werkte toen bij het Amerikaans Consulaat op de visumkamer - dan nam mijn man hem mee om even te lunchen, want dat deed hij toen al niet graag meer in een openbare gelegenheid. Hij was altijd aardig en belangstellend en hartelijk. Althans dat is mijn ervaring.
Nelly Smit – Van der Veen